Jann Ruyters, Trouw, 31 maart 2012
Onze literatuur kent langzamerhand een keur aan jonge korteverhalenschrijfsters die modern onbehagen scherp onder woorden brengen in sensitief, sober proza. Schrijfsters als Elke Geurts, Esther Gerritsen, Maartje Wortel en Sanneke van Hassel (dertigers en veertigers) zoeken hun onderwerpen dicht bij huis, maar onder het alledaags verkeer met buurvrouw, vriendin, man of kind schrijnen twijfel en onmacht. Je zou hun verhalen ook chick-lit voor denkers kunnen noemen, zij het dan een literaire chick-lit, die zich richt op de dark side en die niet alleen over vrouwen maar ook over mannen gaat.
De Rotterdamse Sanneke van Hassel is een van de toonzetters en voorvechters van het genre. Van Hassel ontving de BNG nieuwe literatuurprijs voor haar eerste twee verhalenbundels ‘IJsregen’ (2005) en ‘Witte veder’ (2007). Ze werd bejubeld om haar zorgvuldige, sobere stijl, haar strakke dosering, haar evocatieve vermogen. In 20120 verscheen haar roman ‘Nest’ die een beetje tegenviel. Terwijl de schrijfster in haar korte verhalen in een paar zinnen een hele wereld wist op te roepen, bleef ‘Nest’ toch wat in de contouren steken.
Van Hassel hervindt haar suggestieve kracht in ‘Ezels’ een verhalenbundel die veel milder en lichter van toon is dan haar vorige bundels. In de meeste verhalen komt een verteller aan het woord die een nauwelijks bewuste neiging tot ontsnappen koestert – uit knellende banden van huwelijk en ouderschap of alleen uit de situatie van dat moment – een neiging waaraan hij of zij wel of geen gehoor geeft.
Die uitkomst maar niet echt uit. Ook de volbrachte ontsnapping houdt iets van een luchtspiegeling.
Zo kruipt in ‘Indian Time’ een overspelige moeder toch weer thuis in bed tegen haar man aan, die geheel onwetend blijft van het feit dat het huwelijk die nacht op zijn grondvesten heeft gewankeld.
De moeder van twee grote zonen die in ‘Naar het einde, dan terug’ voor het eerst alleen met vakantie is, raakt even gedesoriënteerd als ze hoort dat haar negentienjarige ‘zorgenzoon’ een ongeluk heeft gehad. De volgende dag wandelt ze gewoon weer verder.
Van Hassel zet je zomaar in deze levens neer en haalt je er even plompverloren weer uit. Groot drama dreigt en dan gebeurt er toch weer bijna niets. Zoals in ‘Phoenix, Arizona’, waarin een moeder in de speeltuin gebeld wordt door een oude vriend. De man, een filmmaker, heeft geen enkel idee van kindjes, gevaarlijke schommels en fruithapjes en stelt haar voor twee weken met hem in zijn Corvette door de VS te toeren.
Sommige verhalen neigen naar het experiment. Zoals het curieuze fragment ‘Vin’, kennelijk geïnspireerd op de ultrakorte verhalen van de Amerikaanse schrijfster Lydia Davis. Een vrouw beklaagt zich over haar man, die vissenvinnen fabriceert, die hem wellicht in staat stellen van haar weg te zwemmen.
Bij zulke ondramatische schetsen ligt vrijblijvendheid op de loer, en veel van de verhalen vervliegen ook weer als lentebriesjes.
Het is geen wonder dat het meest absurde, meest gewelddadige verhaal ‘Muis’ toch het langst beklijft. Een crecheleidster rekent op drastische wijze af met een irrirante peuter.
Als wordt ontdekt dat het met het kind in de schoonmaakkast helemaal verkeerd is afgelopen, doet de vrouw alsof haar neus bloedt. ‘De regen klettert op het schoolplein. Ik loop naar de muur en neem de stok uit de houder. Een voor een duw ik de hoge vensters dicht.’
In dit verhaal vind je Van Hassel op haar best: in staat om in verhullende, korte zinnen, in luttele pagina’s een wereld vol kwaadaardigheid en dreiging te suggereren.’